Treinreis

Het perron stond vol mensen, geërgerd beent Lex zich een weg. Hier en daar een fikse duw uitdelend. Zijn gezicht staat strak, een zakenman op weg naar zijn werk, een advocaat zich preparerend op een gloedvol pleidooi? In zijn hand draagt hij zijn verweerde bruine koffertje, niet veel groter dan een attachétas. Zijn regenjas wappert achter hem aan. Het geluid van een binnen denderende trein overstemt het krioelende lawaai om hem heen. Gelukt, ik heb de trein gehaald komt in hem op. Desondanks heeft de stress hem nog niet verlaten hij duwt zich naar de rand van het perron. Als de deur van de trein opengaat staren de gespannen gezichten van de reizigers hem aan, klaar voor vertrek. De ochtendspits maakt korte metten met alle romantische gedachten bij een treinreis. Wat maakt het uit of er iemand op je staat te wachten? Nog steeds stromen de mensen de trein uit. Lex draait zich geërgerd om wanneer hij een harde por in zijn rug voelt. “Moet dat nou… ” sterft in zijn mond. De oude dame, prototype lief omaatje is omringd door geruite tassen en kan hem, al had ze een stok gehad, onmogelijk geraakt hebben. Een jonge kerel, al wat kalend boven op zijn hoofd buigt zich zorgzaam naar haar toe. Lex draait zich snel weer om en grabbelt enigszins opgelaten in zijn zakken. Kaartje, paspoort, creditcard denkt hij koortsachtig. Zijn vingers voelen de scherpe rand van ‘t paspoort. Gelukkig alles is mee.

De trein zit nog halfvol wanneer hij eindelijk zijn gereserveerde plaats gevonden heeft. De plek is echter bezet door een meisje dat volledig van de wereld met diskman op naar buiten staart. Lex kucht even, geen reactie. Hij schuift zijn koffer in het rek, haalt de Volkskrant uit zijn zak en legt zijn regenjas in het net. Voorzichtig raakt hij haar schouder aan. Grote geschrokken ogen kijken hem aan. Lex houdt zijn reserveringsbewijs voor haar neus en wijst ongeduldig op het stoelnummer. Haar ogen volgen zijn vinger naar het papiertje dat slordig in het houdertje geschoven is. Stoel 85 raamkant gereserveerd. Ze knikt begrijpend en staat langzaam op zonder de dopjes uit haar oren te halen. Hevig mee knikkend met de muziek slingert ze haar rugzak over een schouder en loopt het gangpad af. In de stoel hangt een vage geur, een mengsel van ongewassen sokken en iets bloemigs. Lex ergernis verdiept zich bij zijn kinderlijke reactie. Hij lijkt wel een verliefde puber zo zit hij haar lucht op te snuiven. Lex ploft neer op zijn plaats. Pro forma vouwt hij zijn krant open maar al snel vallen zijn ogen dicht op de cadans van de voortsnellende trein. Het eerste stuk van de reis kan hij dromen. Langs de duinen, de velden met bloeiende bollen, afgewisseld met het groen van ontkopte soortgenoten. Fel rode en gele tulpen vloeken met het zachte krullerige wit en roze van hyacinthen. Pas als ze richting grens gaan wordt het landschap een uitdaging voor hem.

Lex schrikt wakker; de trein staat met een ruk stil, tassen vallen uit de rekken en algemeen gemopper en gevloek breekt los. De blikkerige stem van de conducteur klinkt door de luidsprekers. De trein heeft een noodstop moeten maken willen alle passagiers uitstappen. Gelieve geen bagage mee te nemen u kunt over enkele minuten weer terugkeren. Lex sluit zich aan bij de schuifelende rij, een vrouw raakt in paniek en jammert huilerig om haar tas. De kop van een zwart poedeltje steekt naar buiten. Lex strekt zijn arm uit: ‘ik draag die wel voor U’. De vrouw, duidelijk onder de indruk van zoveel autoriteit laat zich met open mond mee duwen in de rij. Op de treeplank aarzelt Lex een ogenblik en ziet de mensen rillend in groepjes bij elkaar staan. Hij zet de tas met de hond op de grond en loopt met snelle stappen van de trein en de paniek weg.

Zijn oren zijn verdoofd door de stilte om hem heen, zijn voeten zakken onder hem weg. Verbaasd voelt Lex hoe zand zijn keurig gepoetste brogues binnen glijdt. Hij kijkt om zich heen, waar is iedereen? Er is geen hond meer te bekennen. Ook de conducteur is spoorloos verdwenen. Lex loopt enkele stappen achteruit, hij wankelt, het zand geeft geen enkele steun. Volledig gedesoriënteerd zwaait hij met zijn armen. ‘He, Ho, waar zijn jullie. Wat is dit voor een grap?’ Er bestaat geen woestijn tussen Nederland en België. Niets anders dan een enorme kale zandvlakte om hem heen. Dan beweegt er iets in zijn linkerooghoek. Een bruinwitte haas zoeft voorbij. De grond trilt onder zijn voeten, Lex verliest zijn evenwicht en valt om, zijn gezicht voluit in het zand. Proestend gaat hij zitten. Het zand baant zich een kriebelende weg langs zijn kraag naar beneden. De haas maakt een bocht en komt nu recht op hem af rennen. Het beest rent door alsof hij in Lex geen obstakel ziet, op het laatste moment buigt hij af en verdwijnt met grote sprongen in de verte. Nou moet het niet gekker worden. Een warme gloed doortrekt zijn lichaam, Lex wil zich net omdraaien, zich koesteren in de zon, als hij met een harde klap zijn hoofd stoot tegen het raam. Zijn ogen openen zich en kijken in de gegeneerde blik van de man tegenover hem. Lex gaat snel verzitten om zijn stijve te verbergen. Opstaan is misschien beter. Hij wil net naar de wc, om de hele handel te reorganiseren, als de schuifdeur open gaat en de conducteur binnenkomt ‘Plaatsbewijzen alstublieft en uw paspoort klaar houden’. ‘Dat was zeker een mooie droom’ probeert zijn medereiziger met een flauwe lach. Lex haalt een hand door zijn verwarde haren en pakt zijn jas uit het rek. Gelukkig, gered door de NS. Hoe lang zou hij hebben geslapen? Zijn stiekeme angst om met open mond slapend aangetroffen te worden is niet bewaarheid. Het kan nog erger.

Het unheimische gevoel van de woestijn hangt nog om hem heen. De stress is geweken voor een oudere emotie. Uiteindelijk komt het allemaal op hem aan. Zijn ogen glijden langs de conducteur naar buiten. Ze zijn de stad genaderd. De grauwe verveloze huizen, opgevrolijkt door de bonte was doen er weinig aan om zijn stemming te verbeteren. ‘We’re on a mission from God’ De strijdkreet van de Blues Brothers borrelt in hem op. Lex is ook op een missie voor God. Zou het telegram zijn aangekomen? Bert’s laatst bekende adres was hier in Luik. Misschien dat hij allang weer verder is verhuisd. Hoe moet ik het hem vertellen, dat moeder wacht met sterven. Wacht op hem. Wat als Bert niet mee wil komen? Lex staat op, trekt zijn jas aan en pakt zijn koffertje uit het rek. De trein mindert vaart, rolt nog even door en staat dan stil. Lex is de enige uit zijn coupé die hier uitstapt. Sissend gaan de deuren open en de vuile betonnen klinkers van het perron verwelkomen zijn voeten. Bert staat nonchalant tegen het hek geleund. Lex zucht ‘zijn reis is volbracht!’