Toen Jonas in de walvis zat…

walvis

Jona 2, Mattheus 14: 22-33

Broeders en zusters,

Vanmorgen lazen we twee verhalen over land en water met de wind als de schurk die zulke hoge golven maakt dat het leven bedreigd wordt. Verhalen waarin land staat voor veiligheid, letterlijk de grond onder je voeten en redding en het water of de zee voor gevaar of de doodsnood, wanneer de grond onder je voeten weggeslagen wordt. Het moment waarop Petrus toegeeft aan zijn angst en waarop Jona overboord geslingerd is omdat hij probeert om aan zijn opgedragen taak te ontkomen. In de bijbel worden vaker de zee en het droge, het land tegenover elkaar geplaatst als de twee gebieden waar een mens op aarde mee te maken krijgt.

Anderhalve week geleden ben ik teruggekomen van een heerlijke vakantie op Madeira. Dit Portugese eiland is eeuwen geleden ontdekt door zeelieden die door een storm op drift geraakt waren. Het maakt deel uit van een kleine eilandengroep midden in de oceaan ter hoogte van de Sahara in Afrika. Het is een heerlijke vakantiebestemming en tegelijkertijd waren we blij dat we er niet hoefden te wonen, omdat je steeds weer tegen de rand van het land aankomt en het eindeloze water van de zee. De grootste attractie voor mij was dat er volgens de reisgidsen veel walvissen te spotten zijn, met name in de periode dat wij er waren. Zo lang ik me kan herinneren ben ik gefascineerd door walvissen. Niet zozeer dat ik alle ins en outs van die zoogdieren kende maar wel door het verhaal van Jonas in de walvis op zondagschool. Daarna leerde ik dat walvissen sociale dieren zijn en met elkaar communiceren, ik hoorde opnames van de geluiden van walvissen die klinken alsof ze samen zingen. Op school werd verteld dat de meeste walvissen een heel kleine keelopening hebben en alleen maar kleine visjes kunnen doorslikken en krill. Dus is het onmogelijk dat Jona door een walvis opgeslokt kan zijn. Misschien was het een potvis of een mensenhaai.

In het Hebreeuws staat er Dag Gadol, wat letterlijk grote vis betekent. Dat is in de Vulgaat vertaald met cetus, wat de Latijnse naam voor walvis is geworden. Zodoende de traditie van Jona en de walvis. Ik zal hier nu niet ingaan op de discussie die hierover al eeuwen gaat, of deze walvis een wonder was van God en Jona wel degelijk heeft ingeslikt. Op de laatste dag van onze vakantie stonden wij om tien uur in de haven om aan boord te gaan van een opblaasboot met zeer krachtige motor met een vrouwelijke kapitein die ook biologe is. Het woei behoorlijk hard en er waren forse golven, het was spannend en opwindend tegelijk. We hebben een paar uur gevaren kris kras over het water, vele dolfijnen gespot maar geen walvissen. Mijn teleurstelling was groot en ik probeer mezelf te troosten met de gedachte dat ik nu nog steeds iets te wensen over heb, namelijk om een walvis in het echt te zien. Ik denk niet dat Jona het met me eens zou zijn.

Jona was profeet van beroep, dat zou je kunnen vergelijken met een soort ambtenaar, in dienst van de tempel. De naam Jona betekent duif en dat doet denken aan Noach die een duif loslaat: na de zondvloed zijn er weer droge stukken land waarop leven mogelijk is. Zijn achternaam Amittai is afgeleid van het woord emet, waarheid. Jona is een ‘zoon van de waarheid’, de profeet die de waarheid over God moet uitdragen. Jona blijkt echter een profeet die ondanks zijn naam, met alle verwijzingen naar vergeving en verzoening, zijn roeping niet waar wil maken.
Jona zit eigenlijk klem tussen twee kwaden, hij moet naar de grote stad Ninive gaan om haar de ondergang aan te zeggen. Hij vlucht naar een schip en kan niet meer terug omdat hij dan zijn geloofwaardigheid verliest in eigen kring. Terwijl de kans groot is dat hij in Ninive een koppie kleiner gemaakt zal worden vanwege zijn ongewenste boodschap. Jona onttrekt zich aan zijn roeping en het schip waar hij aan boord gegaan is raakt verzeild in een hevige storm.

Jona beseft dat die storm met hem te maken heeft en vraagt de zeelieden om hem overboord te gooien waar ze uiteindelijk gehoor aan geven. Hij gaat bijna koppie onder in het zeewater, de golven spoelen over zijn hoofd het zeewier verstikt hem bijna. De grond is letterlijk weggevallen onder zijn voeten. Hij wordt naar de diepte gezogen. Hij was onherroepelijk op weg naar de onderwereld. Jona vond het goed maar God niet. Die stuurde een grote vis en die vis slokte Jona op. Na drie dagen en drie nachten in de maag van de vis gezeten te hebben begreep Jona zijn situatie. Hij was niet aan God ontkomen. Hoe had hij dat ook kunnen denken. Als God mij niet loslaat, dacht Jona, dan rust hij niet voor ik naar Ninevé ga om daar zijn boodschap te brengen. God zou hem niet eerder met rust laten.
Daarom schreeuwt hij het uit: ‘Help me God. Want U zorgde ervoor dat ik overboord geslingerd werd, U heeft me van zich af geworpen alsof U niets meer met mij te maken wil hebben.’

Ook de leerlingen van Jezus krijgen de wind van voren. Ze worden overvallen door een gigantische storm. De golven teisteren het schip. Een aantal van de leerlingen waren ervaren schippers. Maar wat ze nu meemaken is vreselijk beangstigend. Het is of alles zich tegen hen keert; ze worden doodsbenauwd. Ze denken zelfs een spook te zien, het is Jezus die hen over het water tegemoet loopt. Petrus loopt ook over het water, op bevel van Jezus. Wat zouden de andere leerlingen gezegd hebben toen Petrus aanstalten maakte om overboord te stappen? ‘Petrus, ben je helemaal gek geworden! Je denkt toch niet dat je over water kunt lopen! Man, denk na! Je zult verdrinken! Jongens, houd hem tegen!’ Maar ze zijn al te laat. Daar gaat Petrus.
Wanneer hij niet naar Jezus kijkt maar let op de kracht van de wind, zinkt hem opeens de moed in de schoenen en daar zakt hij weg, de diepte in. Gelukkig Jezus grijpt hem bij de hand, redt hem en spreekt Petrus aan op zijn gebrek aan vertrouwen. Vervolgens gaat de wind liggen.

Het is een ervaring die U misschien wel herkent. Er gebeurt er iets wat je compleet onderuit haalt. Alles wordt donker om je heen. Alles wordt je uit handen geslagen. En je voelt je vreselijk alleen. In de steek gelaten – door het leven; door God.
‘God heeft ons geen kalme reis beloofd, maar wel een behouden aankomst’  Luidt een spreekwoord. Zolang je midden in de storm zit, kun je flink twijfelen aan die behouden aankomst. Mij is dat recentelijk ook overkomen en iemand vroeg me ‘Heb je toen gebeden?’  Eerst lukte me dat niet. Pas toen de bodem bereikt leek te zijn kwam er een gebed in me op en een rotsvast vertrouwen dat ik er niet alleen voor sta.

Bij Jona leidt zijn doodsnood tot een gebed ‘uit de diepten van ellende’ De psalm van zijn gebed is te lezen als vier golven die Jona vooruit verder stuwen met de vier strofen van het lied. Jona begint bij een vast besef dat God het smeekgebed verhoort: u hoort mijn stem!
In de tweede strofe spreekt van de feitelijke doodsdreiging, waarbij de golven over Jona heen slaan. Hij klampt zich vast aan de hoop ooit weer de tempel te kunnen bezoeken ook al lijkt hij nu voorgoed verbannen uit het leven. Is dat vaste hoop of vertwijfeling? Bij de werkelijk grote angsten en vragen van ons leven kan dat toch door elkaar lopen?

In de derde strofe is er niet meer aan de dood te ontkomen; Jona zakt weg naar de bodem van de zee. Wat blijft, is te hopen op God die hem aan de dood zal onttrekken.
En dan de slotstrofe, wanneer de laatste adem wordt uitgeblazen. Nog steeds blijft Jona God eraan herinneren dat zijn gebed om redding in de tempel thuishoort. Jona weet zelfs zeker dat hij de tempel nog een keer zal weerzien.
Jona bidt met aanhoudende drang, maar ook met een toenemende mate van onthechting. Hij claimt niets bij God, hij eist geen ‘voor wat, hoort wat’. Wat is ervoor nodig om te belijden: ‘Het is de Heer die redt’, zonder daar eisen voor jezelf aan te stellen of een invulling aan te geven? Een geloof dat geen voorwaarden stelt, dat rest Jona op het moment van zijn sterven. Zijn schreeuw om hulp biedt ruimte voor de ontmoeting met de levende God. In antwoord op zijn gebed wordt Jona uitgespuwd op het droge.

Heeft u zich ook wel eens zo gevoeld als Jona, zoals hij daar aan het strand lag, vies en bibberend? Je gebed lijkt verhoord te zijn en toch voel je je niet gered, voel je je door God miskend. Dwars door al deze verwarrende gevoelens, blijdschap dat je er doorheen gekomen bent, boosheid over wat je is aangedaan, klinkt dan een stem die je roept om door te gaan, om je leven op te pakken en waar te maken. Lukt het om woorden te vinden voor je gebed om niet te gaan onderhandelen met God, zo van: als ik dit doorkom dan zal ik dat en dat doen, of nooit meer vloeken. Durf je alle zekerheden los te laten en puur te vertrouwen op God? Je open te stellen voor de stem die dan in je klinkt, de stem van God, woorden van Jezus, de kracht van de Geest? Dit is een vorm van bidden vanuit het diepste van je ziel. Er zijn zoveel vormen van bidden van een schietgebedje tot een dankgebed, van herezegendezespijzenamen tot het gezamenlijk uitgesproken ‘Onze Vader’. Ik spreek hier geen voorkeur uit, begrijp me niet verkeerd. Het is net als met mijn verlangen om een walvis te zien, er moet iets te wensen overblijven. Op bepaalde momenten in een mensenleven is er nog maar een wens over: ‘Heer, ik schreeuw om hulp, u hoort mijn stem. Het is de Heer die redt!’

Terug naar dat strand. ‘Sta op Jona en ga naar Ninevé. Roep in die grote stad de woorden uit die ik jou opgedragen heb.’ Ik denk niet dat Jona schrok toen hij opnieuw Gods stem hoorde. Hij stond op. Tegenspreken had geen zin meer en weigeren nog minder. Hij ging naar Ninevé. Het lijkt eind goed al goed te zijn. Jona zet voet op het vaste land. Gaat inderdaad naar Ninevé, vervult zijn taak en predikt over het oordeel en gaat vervolgens onder een wonderboom zitten toekijken het lot zich zal voltrekken over de bewoners. Dan gebeurt weer iets totaal onverwachts en hij wordt opnieuw beproeft. Kan hij deze reddende God een plaats te geven in zijn geloof en in zijn leven? Want Jona is dodelijk verontwaardigd wanneer hij ziet dat God op Zijn besluit terugkomt en de stad niet vernietigd maar juist spaart. Opnieuw valt de grond onder Jona’s voeten weg. Wat is hij nu nog waard als profeet, wat betekent het voor zijn geloof dat God ook heidenen zomaar vergeeft? Hoeveel is zo’n eendaagse bekering waard, terwijl hij al jaren aan het ploeteren is en zijn leven op het spel gezet heeft voor God. Is Jona dan helemaal zijn eigen wonderbaarlijke redding uit de buik van de walvis vergeten? Was hij zelf niet gered door God terwijl hij bezig was aan Hem te ontkomen? Wat doet Jona dan? Zou hij opnieuw gaan bidden? We weten het niet. Dit Bijbelboek kent een open einde.

Amen.