Titus

titus1Titus 3:4-7

Maar toen zijn de goedheid en mensenliefde van God, onze redder, openbaar geworden en heeft hij ons gered, niet vanwege onze rechtvaardige daden, maar uit barmhartigheid. Hij heeft ons gered door het bad van de wedergeboorte en de vernieuwende kracht van de heilige Geest, die hij door Jezus Christus, onze redder, rijkelijk over ons heeft uitgegoten. Zo zijn wij door zijn genade als rechtvaardigen aangenomen en krijgen we deel aan het eeuwige leven waarop we hopen.

We zijn met elkaar op weg naar Pasen. In de diensten lezen we over de bevrijding van de Israëlieten uit Egypte. De doortocht door de Schelfzee werd door hen beleefd als de verlossing bij uitstek. Daar hield het niet op, God trok met zijn volk mee de woestijn in. Gaf hen in de vorm van een wolk of een vuurkolom de richting aan, waar zij heen moesten.
Ons geloof begint met een ontmoeting met God, in Jezus Christus. Om vrij te worden moeten wij ook door water gaan, het bad van wedergeboorte waar Titus over spreekt. Toentertijd was het gebruikelijk om de tijd voor je bekering aan te duiden met slavernij. Geraakt worden door de Heilige Geest is een erva­ring van bevrijding. Het bad der wedergeboorte is de doop, een  teken dat een mens zich innerlijk en uiterlijk vernieuwd voelt. Titus waarschuwt, dit gebeurt je niet op grond van je verdiensten. Dus wij mogen nooit op ons geloof laten voor­staan. Het kernbegrip barmhartigheid van God, die bepaald onze houding tegenover onze medemensen. Door onze medemensen net zo te behandelen als God met ons doet, trachten we God zichtbaar te maken in deze wereld.
Ondanks het feit dat God lang niet altijd zichtbaar is voor ons, wij willen toch dat be­vrijdingsfeest, Pasen, vieren. Want geloven is hoop hebben dat het anders kan; geloven is een werkwoord, het sluit altijd een ander in.

Wij hoeven niet allemaal op dezelfde manier te verwoorden hoe te geloven, laten we elkaar vooral niet verketteren of buiten de kerk plaatsen vanwege ongeloof. Kunnen we elkaar aanvaarden zoals wij zijn? Herkennen we bij de ander de bevrijding, de vernieuwing?
Hoe geven we dat gestalte in het dagelijks leven? Nu we niet begeleid worden door een wolk of een vuurkolom wil dat toch niet zeggen dat wij ons niet door God of geloof geleid voelen. De geest staat ons bij en we kunnen bij elkaar steun zoeken. Samen maken wij ons sterk voor Gods toekomst. Ik wens u inspirerende Paasdagen toe.

 

 

Op weg gaan

In de bijbel gaat het nogal eens over ‘op weg gaan’. Abraham trekt uit om op weg te gaan naar het land dat God hem wijzen zal. Israël trekt weg uit Egypte en gaat op weg naar het beloofde land. Lucas vertelt het verhaal van Jezus als een reisverhaal. In Handelingen noemt hij de christenen ‘mensen van de weg’.

Haggaï 1: 1-5
1 In het tweede regeringsjaar van koning Darius, op de eerste dag van de zesde maand, richtte de HEER zich bij monde van de profeet Haggaï tot Zerubbabel, zoon van Sealtiël en gouverneur van Juda, en tot Jozua, zoon van Josadak en hogepriester: 2 ‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Dit volk beweert dat de tijd nog niet gekomen is om de tempel van de HEER weer op te bouwen. 3 Maar,’ zo sprak de HEER bij monde van de profeet Haggaï, 4 ‘is de tijd dan wel gekomen om zelf in mooi afgewerkte huizen te wonen? En dat terwijl mijn huis nog een ruïne is! 5 Nu dan – dit zegt de HEER van de hemelse machten: Welke weg zijn jullie ingeslagen? Denk toch na!’

De bijbel vertelt ons dat God op weg is met zijn volk. In een tent, onderweg met zijn volk door de woestijn van het leven; in zijn woorden, door mensen gesproken; in Jezus. De weg van de mens en de weg van God hebben met elkaar te maken.
Haggaï vraagt zijn volksgenoten namens God welke weg zij zijn ingeslagen? Letterlijk staat er in het Hebreeuws de oproep: zet je hart op je wegen! Waar ben je nou helemaal mee bezig? Jullie stoppen al je tijd in het opbouwen van je eigen huis, het bewerken van je eigen akker en het stillen van je eigen honger. Maar zegt Haggaï dat geeft je een vals gevoel van veiligheid. Als we eerst bouwen aan het huis van de Eeuwige dan zal ook je eigen huis er wel bij varen. Geef je voorrang aan je eigen belang dan sla je een heilloze weg in, dan blijf je in de ban van een eeuwige verongelijktheid. Wanneer je je gezamenlijk verbindt aan een project, in dit geval de opbouw van de tempel waar God onder zijn mensen woont, dan wordt je boven jezelf uitgetild. Dan komen we in beweging, tot daden. Wanneer we samen aanpakken, komen we verder dan ieder voor zich, daar rust geen zegen op. Misschien is de oproep van Haggaï een geschikt motto voor de komende maanden, leuk al die jubilea, maar laten we ons ook afvragen, hoe zetten wij ons hart op de weg, waar zijn wij mee bezig?!!

De zegen van St Patrick (Ierland, 7e eeuw):

De Eeuwige zij voor u
om u de juiste weg te wijzen
De Eeuwige zij achter u
om u in de armen te sluiten
en te beschermen tegen gevaar.
De Eeuwige zij onder u
om u op te vangen
wanneer u dreigt te vallen.
De Eeuwige zij in u
om u te troosten als u verdriet hebt.
De Eeuwige omgeve u
als een beschermende muur
wanneer anderen over u heen vallen.
De Eeuwige zij boven u
om u te zegenen.
Zo zegene u God, vandaag,
morgen en tot in eeuwigheid.
Amen.

 

Mozes

mozes1Optrekken met Mozes

Exodus 33: 12-17 (NBV) 12.Mozes zei tegen de HEER: ‘U draagt mij wel op het volk verder te laten trekken, maar u hebt mij niet laten weten wie u met mij mee zult sturen, terwijl u toch gezegd hebt: “Jou heb ik uitgekozen, jou ben ik goedgezind.” 13 Als dat werkelijk zo is, laat mij dan weten wat uw plannen zijn. Dan leer ik u kennen en weet ik zeker dat u mij goedgezind bent. Vergeet toch niet dat deze mensen uw volk zijn.’ 14 De HEER antwoordde: ‘Moet ik dan zelf meegaan om je gerust te stellen?’ 15 Mozes zei: ‘Als u niet zelf meegaat, laat ons dan niet verder trekken. 16 Hoe zou moeten blijken dat u mij goedgezind bent, mij en ook uw volk, tenzij u met ons meegaat? Alleen dan nemen wij immers een bijzondere plaats in onder de volken die de aarde bewonen.’ 17 De HEER zei tegen Mozes: ‘Ik verzeker je dat ik zal doen wat je vraagt, want ik ben je goedgezind en ik heb je uitgekozen.’

Bij de aftrap van ons jubileumjaar in de Singelkerk opende ds. Iris Speckman uit Almere met deze bijbeltekst. Zij vertelde dat in Almere er veel verschillende kerken zijn, waaronder een groot aantal ‘exotische’, en in dat geheel moet de Doopsgezinde gemeente haar eigen plek behouden. En zij heeft hierbij als motto, ontleend aan deze tekst: Wanneer jullie niet zelf meegaan, laat ons dan niet verder trekken….
Aan het begin van hoofdstuk 33 geeft God aan Mozes de opdracht om met het volk verder te trekken om het beloofde land in te gaan. Maar er is wel een enorm probleem, want God zegt: Ik zelf zal niet met jullie meegaan, omdat jullie een onhandelbaar volk zijn. Dat was niet zomaar, dat God dit zei. Daar was een aanleiding voor. Vlak hiervoor had het volk het gouden kalf gemaakt en waren dat beeld gaan aanbidden. En al dachten ze, dat dit een mogelijkheid was om met God in contact te blijven, God zelf oordeelde daar anders over. God breekt met zijn volk.

Maar Mozes gaat met God in gesprek. ‘Als u zelf niet met ons meegaat, laat ons dan niet verder trekken’. Mozes beseft: als God niet met ons is, zijn we verloren en wordt alles zinloos en kansloos. Maar wat heel bijzonder is, is dat Mozes zich niet bij Gods besluit neerlegt. Hij zegt: Heer, U hebt mij uitgekozen en U hebt uw volk uitgekozen en daar kunt U niet zomaar op terugkomen. Mozes doet dus een beroep op trouw van God. En God … Hij luistert! Hij laat zich overtuigen door Mozes.Iris roept haar gemeente en ook alle toehoorder op om ook te luisteren en mee op weg te gaan. Want zonder elkaar is er geen weg te gaan. Dat gaat dieper dan een keertje naar de kerk komen, werkelijk betrokken raken op elkaar en dan komen we in de richting van het Beloofde Land.

 

 

 

De zaaier

zaaier

Jeremia 17:5-10, Marcus 4: 1-20. Aalsmeer 7 februari 2010

Zusters en broeders,

Jesaja schetst een prachtig beeld, met grootse gebaren spreekt hij over een nieuw verbond. Kom er maar bij, hier is water. Heb je hoger, kom maar hier, hier is gratis voedsel. Hij snapt wel dat mensen met droge monden en lege magen niet kunnen luisteren die zijn maar met een ding bezig hoe kom ik aan water en brood voor de volgende dag. Jesaja deelt ruimhartig uit. Kom maar hier en na een overvloedig maal, kun je luisteren Luister dan, open je oren voor wat ik jullie namens God te vertellen heb. luister en vertel het verder, aan je broer, aan je kind of aan je buurvrouw, aan ieder die het horen wil.
Vele jaren later was er weer een man die de mensen eten gaf en verhalen vertelde. Jezus sprak met behulp van beelden die weliswaar zo bekend zijn dat je geneigd bent te denken ach dat weet ik wel. Zoals een moeder soms ‘nou daarom’ zegt tegen de zoveelste waaromvraag van haar kind. Maar Jezus’ gelijkenissen verlopen net even anders dan je verwacht en leren ons om geen genoegen meer te nemen met een simpel ‘daarom’.
De gelijkenis van de zaaier is een van die bekende gelijkenissen die graag op op school en zondagschool verteld worden. Er zijn allerlei manieren om deze gelijkenis uit te leggen. Hierover is in de loop der eeuwen veel gediscussieerd onder bijbel wetenschappers. Soms wordt het uitgelegd als een allegorie, dan weer wordt de blik gericht op een aspect, bij voorbeeld de diverse soorten aarde.  Een overeenkomst is wel dat de gelijkenis verwijst naar het Koninkrijk van God.
De gelijkenis moet ons prikkelen en oproepen tot vragen en ons aanzetten om te horen. Daarom begint en eindigt het verhaal met de oproep tot horen: het woord van God wil gehoord worden. Mattheus toont ons Jezus als een Jesaja, daarmee plaatst hij het optreden van Jezus bewust in de lijn van de grote profeten van het oude testament. Wie oren om te horen heeft die mag vertrekken in vreugde en terugkeren, beladen met de goede opbrengst, met vrede. Gods Woord keert niet vruchteloos terug zegt Jesaja. Integendeel bergen en heuvels zullen juichen en bomen in hun handen klappen. Het lijkt wel een sprookje zo mooi als de toekomst hier geschetst wordt.
Ook lazen we uit Mattheus waar, met dezelfde grootse gebaren, werd gezaaid. Graankorrels die opkomen in halmen en vrucht dragen. Het graan vermalen kan worden tot brood om hongerige monden te voeden. Opnieuw klinkt hier de oproep om te horen, om te luisteren naar een verhaal.

Dit verhaal, dat ook wel de gelijkenis van de goede aarde wordt genoemd, werd door Jezus verteld aan een grote mensenmassa om hem heen. Mensen van allerlei slag, huidskleur en geaardheid die met open mond staat te luisteren naar wat Jezus hun voorhoudt. Ziet u dit plaatje voor zich? Wat nu, de wereld die Jezus hier schetst is lang niet zo mooi en vredig als die van Jesaja? Er is onkruid, onvruchtbare grond, vogels die komen pikken van de zaadjes.
Op zich schetste Jezus een vertrouwd beeld, het dagelijkse bestaan van de boeren die hard moesten ploeteren op stenige akkers, in een klimaat van natte winters en hete droge zomers. Waar alleen planten, die diep geworteld waren, voldoende vocht konden vasthouden en vrucht dragen. In het oude Testament staat het beeld van de wortel voor kracht en standvastigheid in het geloof. Zoals Jeremia zegt: Gezegend is de man die op de Heer vertrouwt, hij zal zijn als een boom, aan het water geplant, die zijn wortels tot aan een beek uitslaat, en het niet merkt als er hitte komt, maar het loof blijft groen, in een jaar van droogte heeft hij geen zorg en blijft vrucht dragen.
Een ander bekend probleem voor de boeren waren de distels en andere stekelplanten, die de wortels van de gewassen verstikten. Terwijl dit onkruid in tijden van droogte weer uitstekende brandstof opleverde. De oud oosterse mens was, meer dan wij ons als moderne, westerse mensen kunnen indenken, er diep van overtuigd dat zaaien en oogsten een wonder uit de hand van God is. Deze gelijkenis laat zien dat de mens deel uitmaakt van de werkelijkheid van God. Gods woord horen en ernaar handelen gaan samen op. God’s nabijheid ervaren is geen zaak van het aannemen van door mensen gemaakte leerstukken, het gaat meer om een wijze van leven. De gelijkenis kan een manier zijn om door onze werkelijkheid heen te prikken om de bedoeling van God te kunnen zien.

Lees meer

Zeemansgraf

zeemansgraf1

Het eerste stuk is altijd even doorzetten. Los zand zuigt je voeten weg en stroomt je schoenen in. De eerste duinpan is overwonnen en steeds sneller gaat het. Mijn benen raken in elkaar verstrikt, ik tuimel languit in het zand. Zefier­ denkt dat het een spelletje is en likt mijn gezicht. Luid protesterend knarsen de schelpen onder mijn snelle voetstappen. Eindelijk zijn we bij de zee. De golven komen bruisend op me af. De zee kolkt en buldert met grote witte schuimkoppen. De hemel doet mee en stuurt stromende regen naar beneden. In mij kolkt het even hard. De witte koppen dragen ver op mijn stem. ‘Verdomme hoe durven ze?’ Zefier spitst even zijn oren en snuffelt weer verder. Woede geeft vleugels aan mijn voeten, meters schieten in seconden voorbij alsof ik met een straalmotor langs het strand jaag. ‘Hoe durven ze’ is de vraag blijft in mijn hoofd rondmalen. ‘Ja u bent onze beste kandidate’ Makkelijk gezegd. Waarom nemen ze dan die vent aan, omdat hij een pik heeft?
‘Oh nee, jasses, een zijkpoot, ook dat nog. Waar is die rothond nou gebleven. Zefier kom hier!’
De wind wakkert aan en blaast de ijskou rechtstreeks van de pool hierheen. De kou bevriest mijn woede, twijfel neemt de overhand. Was dit wel de baan die ik wilde hebben. Is het gekwetste trots die me zo doet razen? Mijn voeten laten zich slepen door het zand, ook mijn benen geven de ongelijke strijd op. De eindeloze zandkorrels verblinden me. Er dwarrelt iets wits voor mijn ogen. Een ijspapiertje achter gelaten door een gretig likkend kind? De foto was duidelijk al een tijdje geleden verloren, waterspetters en het vochtige zand hebben de afbeelding vertroebeld. De vergeelde kartelrand doet denken aan foto’s van vroeger uit Indië. De man in de stoel versterkt het gevoel van herkenning. Hij was vast ook een dierbare, zijn foto een gekoesterd bezit in een binnenzak. Wat zal de eigenaar zich bedonderd gevoeld hebben toen hij zijn verlies het ont­dekte.

De foto had er zo een kunnen zijn van mijn opa. Een van de weinige die van hem gemaakt waren voordat hij omkwam in het Jappenkamp. Opa’s  portret prijkt op vaders bureau. Als kind was ik trots op een Opa die in het Jappenkamp gestorven was. Op de romantiek van mijn vader, die als klein jongentje bij het hek op zijn vader zat te wachten, op het tijdstip dat hij stierf. Het gaf me de benodigde status bij mijn vriendinnetjes. De boeken van Diet Kramer hebben me de ogen geopend. ‘Thuisvaart’ is zeker tien keer overgelezen, jaren heeft het op mijn nachtkastje naast mijn bed gelegen. Als een Gideons bijbel.
Ik had gedacht iets van die sfeer uit de boeken en verhalen te herkennen toen we bij opa’s graf in Bandung stonden. Papa was zeer aangedaan zonder het te willen weten. De geladen stilte bepaalt de afstand die tussen Inge en mij gegroeid was. Hier rust de as van Oma gestrooid over de botten van Opa. Het witte kruis glanst in de felle tropenzon schrijnender dan op een foto mogelijk is. Een vogel zingt, een zeldzaam geluid in het insectenvrije Java. In de verte roken de tuinmannen een sigaretje. De geur van kretek drijft naar ons toe. We leggen de bloemen, die we om de hoek van het hotel gekocht hadden, neer en lopen langzaam terug naar onze auto met chauffeur. Mijn Indische wortels proberen opnieuw uit te botten.
Het geluid van de telefoon wekte ons die ochtend om vijf uur. Moeder in Nederland belde op: ‘Opa is overleden.’ Alleen, vol angst en woede zonder de vrede die aan de dood wordt toegeschreven. Zelfs zijn dochter hield het niet meer bij hem uit. Toch zijn we naar het graf  van papa’s vader gegaan. Opeens brandt de foto in mijn handen en ik laat hem weer in het zand vallen. Mijn boosheid is opgelost in het geweld van de elementen. Een lege loomheid kruipt mijn hoofd binnen. De kramp in mijn linkerbeen wordt steeds heviger en beneemt me haast de adem. Waar is die hond nou weer?  Mijn fluitje sterft weg tegen de storm. De zee geeft en de zee neemt. ­Al­le woede in me is weggeëbd, een vaag onbehaaglijk soort verdriet is er voor in de plaats gekomen. Terug naar huis, gelukkig heb ik nu de wind in de rug.
We klimmen de weg omhoog. De chauffeur zette ons aan de voet  van de heuvel af. Inge is zo behendig als een berggeitje en komt als eerste boven. Daar, boven staat het huis. Het huis van de foto. Hier liggen de scherpste herinneringen van mijn vader aan zijn vader. Buiten adem en als laatste aangekomen, neem ik het uitzicht in me op. Het is koel hier, de warmte van beneden alweer vergeten.

Met een vergeefse poging het kleverige zand van me af te krijgen schud ik me op het fietspad uit samen met Zefier, met dezelfde overgave. Natuurlijk vond hij me weer terug. Voetstappen beklijven niet lang in het natte zand, de schurende golven nemen ze mee. De overvloed van water, hemel en aarde hebben elkaar vandaag gevonden, kan geen geuren wegspoe­len. Allerlei flarden herinnering blijven boven komen. De geur van de tropen heeft mijn neus in bezit genomen, weg zilte zeelucht. De herinneringen waren toch niet diep genoeg weggestopt.
De Indische wortels zitten er nog. Sommige planten vermeerderen zich juist als ze losgescheurd worden. Ik voel verdriet boven komen, dat de zee me dit aandoet. Op de rand van land en water alles weg laten waaien, dat maakt de zee tot mijn huis. Ik wil dit niet, ik wil los zijn van thuis, van mijn wortels. Een grote meid zijn. Mijn eerste poging tot zelfstandigheid, meteen baan na mijn studie een betaalde baan is niet eens gelukt. Ik zal nog steeds bij Pa mijn hand moeten ophouden. ‘Zefier laat die dame met rust. Macho! Zie je dan niet dat ze niet van jou avances gediend is. Ach wat man, het is maar een domme teckel.’ Had ik me op dat bedrijf wel thuis gevoeld als enige vrouw in het oude jongens krentenbrood sfeertje? Oma moest destijds met drie jongens alleen verder. Zonder man in een vaderland dat ze niet eens kende. IJskoude oren en tenen laten zich niet meer negeren, rennend leg ik de laatste meters af naar de auto. Hij staat er nog, maar met een helaas al te bekende gele bon onder de ruitenwisser. ‘Verdorie al weer te laat teruggekomen.’

Zand zee geen zomer

zandzee1

Oesters

Zand, zee, geen zomer. Gure maartse wind, kracht zes. Een kale vlakte strekt zich voor hem uit, er ligt nog geen pad van planken. Eindeloos sjouwen door het zand. We zijn verwend, vroeger lagen er nooit planken. Wat had ik er een hekel aan, vroeger, het stuk van de trap naar de zee leek eindeloos en al dat hele stuk over die ellendige kapotte schelpjes die in je blote voeten staken. Zou de zee nu minder ver komen? Is er een stuk kust aangegroeid of opgespoten? Of zijn er minder schelpen? De schelpen die er liggen zijn bijna allemaal nog heel, een dikke scheidslijn langs de branding. Vooral van die Shell schelpen, in allerlei tinten bruin. Hier een daar een verdwaalde scheermes. Wonderlijk in Noord Holland ligt de kust vol met scheermessen, hier zijn ze een bijzondere vondst voor verzamelende kinderhanden.

Zijn voet stoot tegen een enorme oester in het natte zand, hij bukt zich en draait hem om, een halve oesterschaal. Zwart zonder aangroei van pokken. Zanderig aan de binnenkant maar belooft een parelmoeren laag. Bruine vlekken. Hij veegt het zand weg, het blijft aan zijn  vinger plakken. Ruikt er even aan. Teer? Illegaal geloosde olie? Bij het afgebroken randje kun je zien uit hoe ongelooflijk veel laagjes zoiets bestaat. De binnenste spierwit en dan steeds donkerder. Groeit zoiets in jaren of komt er elke dag een laagje bij? Hij weegt de schelp op zijn hand. He, alweer geen parel. Bij de slager in het dorp werd reclame gemaakt voor kipoesters. Zagen er niet bepaald appetijtelijk uit, wit en glibberig met kleine rode stukjes peper, want in oosterse saus. Oesters zijn een afrodisiac zegt men. Zelf heeft hij het effect nooit zo gemerkt. Lekker zijn ze zeker. Op zijn Frans, ter plekke opgemaakt en dan een lepeltje azijn met fijngesnipperde sjalotjes erbij en slurpen. Het laatste vocht opdeppen met zuur bruin brood. De beste plek is het terras van Astou et Brun in Cannes. Altijd vol, dankzij de snelle bediening inclusief de rekening, hoef je nooit te lang te wachten.
De schelp ligt zwaar in zijn hand, hij is van plan een flink eind te lopen, heeft hij zin om steeds iets in zijn hand te houden? Hij zwaait het ding met een zwiep de golven in. Het schuim staat op de koppen, de golven verdwijnen in het natte zand en trekken zich weer terug. Steeds iets minder ver. Hij stapt naar voren, vergist zich in de diepte en schept een laars vol. Het zeewater is steenkoud, zijn tenen krullen in een kramp, hinkelend trekt hij zijn laars uit. Giet het water eruit en stroopt zijn sok naar beneden. Knijpt hem uit tot zijn hand de kou niet meer kan verdragen. Na enig aarzelen propt hij de sok in zijn zak. Een zijkpoot en een droge voet. Zijn blote voet schuurt in de laars.
In de verte nadert een groep mensen, ploeterend tegen de storm in. Een vrouw valt hem op doordat zij met twee handen een strandkar achter zich aansleept met een rode maxicosi erop. Het zand is te zacht, ook vlak langs de vloedlijn, het is net hoogwater geweest, de wielen zakken diep weg. Links en rechts wordt hij omgeven door mensen. Flarden gesprek gaan langs hem heen. Hij groet, blijft stil staan. Wind waait zijn haar voor zijn ogen, en flappert aan zijn windjack, de rits is van onderen los geschoten.
Oma loopt achteraan met kleinkind aan haar hand, een wit lollystokje steekt uit zijn mond. Bijna zegt hij er wat van. Levensgevaarlijk als je valt heb je een gat in je keel of wang. Zijn voeten zakken diep weg in het zand, hij trekt ze makkelijk los en blijft nog even staan. Zijn ogen zoeken de horizon. Hier is geen drijfzand, verderop wel. Er staat een gevaarlijk zuiging door de waterkering, het ritme van eb en vloed is verstoord. Zijn zak begint te trillen.
‘Ja!’
‘Kun je me verstaan?’
‘Geeft niet, ik bel je straks terug als ik meer bereik heb.’
‘Binnen een uur, beloofd!’

Wat gebeurt er als ik nu de zee inloop? Mijn laarzen trekken me snel genoeg naar beneden. Zal die familie actie ondernemen als ze op de terugweg mijn jack op het zand zien liggen, netjes opgevouwen met een bergje schelpen erop tegen het wegwaaien? Met een mobiel, autosleutels en een natte sok in de zakken. Zouden ze kunnen achterhalen wie ik was?

Veilig in Zephyrs armen

Botticelli: De geboorte van Venus
Botticelli: De geboorte van Venus

Wie heeft Zephyr in zijn armen? Uit vrije wil want ze blazen samen en sturen de schelp naar ’t strand. Strooien bloemen op haar pad. Als bruidsmeisjes die, een mooi versierd mandje in de hand versierd met linten in de kleur van de jurk van de bruid, bloemetjes strooien voor het gelukkige paar uit. De blaadjes kermen wanneer ze verpletterd worden onder de maat 45 van de bruidegom. De scherpe hakjes van de bruid prikken de rozenblaadjes een voor een op tot er geen een meer bijpast.
Ik ben nooit een bruidsmeisje geweest. Oh, wat was ik jaloers op mijn vriendinnetjes die wel uitgenodigd waren en vrij kregen van school omdat hun tante trouwde. Ik droomde van rode lakschoentjes. Hier hebben ze allemaal blote voeten. Voor Venus is dat vanzelfsprekend, zij is helemaal naakt. Gelukkig dat haar lange blonde lokken haar edele delen kuis kunnen bedekken. Willen ze dat wel, zouden de lokken niet veel liever breed uitwaaien op de adem van Zephyr?

‘De schelp is glad van binnen, het valt niet mee om mijn evenwicht te bewaren, zal ik er vast uitstappen en naar de kant waden? Het water ziet er zo aanlokkelijk uit. Kijk, ze lokt me al naar haar toe, de Lente in haar roze en witte gewaden. Is het haar eigen kleed of wil ze het om mij heen slaan? Groene graspollen staan er op. Wat wil dat zeggen? Dat ik moet aarden, wortels laten groeien uit mijn voeten, of blijf ik drijven op het water beschermd door mijn vaders schelp?’ Ze schudt haar lokken los en wiebelt even heen en weer in haar wankele bootje. Haar gedachten drijven verder. Wat is ze mooi, de Lente, haar lichaam is volmaakt, zelfs witter dan een eerste sneeuwklokje als bode van de lente. Haar wangen zijn roze, de tere glans van theerozen, haar haren zijn lang, langer dan de mijne. Mij hoeven ze niet te bedekken. Ik heb mijn jurken, voor elke dag een nieuwe, speciaal voor mij geweven door de ijverige nimfen van ’t woud. Deze mantel is voor haar. Venus trekt haar haren als een cape om zich heen, verstopt haar naakte lichaam en roept de waterkant tegemoet. ‘Ik wil haar bedekken voor Zephyr haar in zijn armen neemt. Hij wil altijd meer, neemt geen genoegen met één vrouw. Blijft altijd op zoek naar die persoon die zijn koude hart blijvend kan verwarmen. Zijn lot is het om altijd op weg te zijn, schepen aan te blazen opdat ze kunnen aanleggen in de westelijke havens.’ Ze aarzelt kort en fluistert er achteraan: ‘Of te laten vergaan door zijn onredelijke stormachtige uithalen.’

‘Kom hier meisje, ik zal je hand vastpakken. Wees voorzichtig maak je voeten niet nat.’ Lente strekt haar hand uit maar raakt haar niet aan.
Om hem heen ritselt het riet zijn eeuwenoude woorden. ‘Wij zijn geduldig, buigen mee met elke wind. Ooit waren we beroemd toen van onze soort een mandje werd geweven om het leven van een kind te redden. Biezen zijn altijd beschikbaar. Wij houden van water, het is ons thuis.’ Een harde vlaag maakt hun verhaal haast onhoorbaar zachter klinken hun woorden, als een verloren melodie. ‘Onze taak is slechts symbolisch, zucht, voor ons is geen heroïsche rol meer weggelegd, zucht. In een hoekje weggemoffeld, diepe zucht, iel afstekend tegen de kaarsrechte stammen van het bos. En dan aanzwellend tot een strijdkreet. ‘Wij zijn zo waardevol zijn, breek ons af, slijp er een punt aan en hele bladzijden zullen gevuld worden met in inkt gedoopte zwierige krullen. Dankzij onze scherpe punten.’ Weg sterft het geluid, overgenomen door vogels in het bos, een knappende tak en voetenstappen op het zand.

‘Ik kom eraan!’
Ik stap van mijn schelp en zal nog een tel zweven in de lucht, boven water en land. Een tel nog ben ik als het schuim waaruit mijn vader mij gevormd heeft. Dan zullen mijn voeten het zand raken en kleven korrels zich aan mijn huid vast. Bedekken mijn naaktheid. Mijn blonde lokken zullen niet meer voldoende zijn maar de roze mantel verklapt mijn ware aard. Een mens van vlees en bloed, weg is de herinnering aan zee en schuim.
Als ik het koud krijg in de wind dan zal ik beschutting zoeken bij de bomen. Dan laat ik me aanraken, aankleden. Water zal me alleen nog maar schoon kunnen spoelen. Terug naar mijn oorsprong kan ik niet meer. Nog steeds staat ze fier rechtop in haar schelp de armen naast haar lichaam, haar kin omhoog geheven. Zephyr haalt diep adem om met een flinke stoot het scheepje op het land te plaatsen. De uitgestoken arm hangt nog in de lucht, het hele bos houdt zijn adem in en wacht.

‘Zal ik me laten vallen en mijn huid aan de schelp hechten? Dan laat ik me meevoeren door de golven.’ Het riet wuift deftig heen en weer zonder geluid, hun rol is uitgespeeld.
‘Jij Lente, jij kan voor schoonheid zorgen. De mensen zullen je waarderen. Maar ze zullen ook je bloemen plukken en hen laten verdorren, de bloesem vertrappen en de vruchten opeten.’

De tragedie is zo oud als de wereld, of je nu gelooft dat God daar een hand in gehad heeft of dat je de voorkeur geeft aan de evolutieleer van Darwin. Kijkend naar Adam en Eva zie je al snel waar het mis gaat. ‘Het is niet goed voor de mens om alleen te zijn’ sprak God, en schiep Eva uit Adam’s rib. De idylle bleef in stand tot de slang begon te spreken en de mens via een verboden vrucht de kennis verkreeg van goed en kwaad. Daar zet de tragedie in. Verlangens worden lang niet altijd vervuld, mensen komen tegenover elkaar te staan, worden op de proef gesteld en zullen hun broeder vermoorden. Elk volk kent zijn eigen mythes en zondvloeden. Ook dit verhaal haalt zijn inspiratie uit de oudheid en haar latere interpretaties.

De jonge vrouw dwaalt door de Ardennen, een omgeving die belast is door het vele bloed dat is in de loop der eeuwen gevloeid is. Met de loopgraven als gruwelijk hoogtepunt. Zie haar daar lopen, op haar rubberlaarzen, dikke shawl om de nek, handen diep weggestopt in de zakken. Een vrouw, in de bloei van haar leven, zoals mensen dat zo mooi kunnen zeggen. Op haar pad kwam Cupido, zich stierlijk vervelend, zat hij op zo’n hobbelbeest op de boulevard. Helaas waren zijn kwartjes al op terwijl hij nog helemaal geen zin had om eraf te klimmen. Geroutineerd plukte hij aan de veertjes op zijn pijlen. Spande soms zijn boog, mikte en liet ‘m weer verslappen. Toch bood dit spel niet genoeg om zijn verveling te verdrijven. Tot opeens viel zijn oog op die jonge vrouw, op het naastgelegen terrasje alleen aan een tafeltje met een glas wijn voor zich en een broodje garnalen. A dirty mind is a joy forever. De Fransen zeggen niet voor niets dat het naar garnalen ruikt als eufemisme voor de postcoïtale geuren. Anyway! Die garnalen drijvend in cocktail saus brachten hem op een briljant idee. Rücksichtslos, naar zijn aard, schoot hij zodra een man in haar nabijheid kwam een pijl in haar hart. Adonis bleek een wat stramme oudere heer te zijn. De tweede pijl schampte slechts langs zijn hals. Boos liet Cupido zich van zijn speelgoedleeuw glijden en vertrok op zoek naar moeder Venus op om in haar armen zijn nood te klagen.

De afloop van deze moderne versie van de ontmoeting tussen Venus en Adonis, klinkt u, beste lezer, vast bekend in de oren. Hij wendt zich van haar af nog voor hij de liefde geproefd heeft. Een moderne tragedie?