Veilig in Zephyrs armen

Botticelli: De geboorte van Venus
Botticelli: De geboorte van Venus

Wie heeft Zephyr in zijn armen? Uit vrije wil want ze blazen samen en sturen de schelp naar ’t strand. Strooien bloemen op haar pad. Als bruidsmeisjes die, een mooi versierd mandje in de hand versierd met linten in de kleur van de jurk van de bruid, bloemetjes strooien voor het gelukkige paar uit. De blaadjes kermen wanneer ze verpletterd worden onder de maat 45 van de bruidegom. De scherpe hakjes van de bruid prikken de rozenblaadjes een voor een op tot er geen een meer bijpast.
Ik ben nooit een bruidsmeisje geweest. Oh, wat was ik jaloers op mijn vriendinnetjes die wel uitgenodigd waren en vrij kregen van school omdat hun tante trouwde. Ik droomde van rode lakschoentjes. Hier hebben ze allemaal blote voeten. Voor Venus is dat vanzelfsprekend, zij is helemaal naakt. Gelukkig dat haar lange blonde lokken haar edele delen kuis kunnen bedekken. Willen ze dat wel, zouden de lokken niet veel liever breed uitwaaien op de adem van Zephyr?

‘De schelp is glad van binnen, het valt niet mee om mijn evenwicht te bewaren, zal ik er vast uitstappen en naar de kant waden? Het water ziet er zo aanlokkelijk uit. Kijk, ze lokt me al naar haar toe, de Lente in haar roze en witte gewaden. Is het haar eigen kleed of wil ze het om mij heen slaan? Groene graspollen staan er op. Wat wil dat zeggen? Dat ik moet aarden, wortels laten groeien uit mijn voeten, of blijf ik drijven op het water beschermd door mijn vaders schelp?’ Ze schudt haar lokken los en wiebelt even heen en weer in haar wankele bootje. Haar gedachten drijven verder. Wat is ze mooi, de Lente, haar lichaam is volmaakt, zelfs witter dan een eerste sneeuwklokje als bode van de lente. Haar wangen zijn roze, de tere glans van theerozen, haar haren zijn lang, langer dan de mijne. Mij hoeven ze niet te bedekken. Ik heb mijn jurken, voor elke dag een nieuwe, speciaal voor mij geweven door de ijverige nimfen van ’t woud. Deze mantel is voor haar. Venus trekt haar haren als een cape om zich heen, verstopt haar naakte lichaam en roept de waterkant tegemoet. ‘Ik wil haar bedekken voor Zephyr haar in zijn armen neemt. Hij wil altijd meer, neemt geen genoegen met één vrouw. Blijft altijd op zoek naar die persoon die zijn koude hart blijvend kan verwarmen. Zijn lot is het om altijd op weg te zijn, schepen aan te blazen opdat ze kunnen aanleggen in de westelijke havens.’ Ze aarzelt kort en fluistert er achteraan: ‘Of te laten vergaan door zijn onredelijke stormachtige uithalen.’

‘Kom hier meisje, ik zal je hand vastpakken. Wees voorzichtig maak je voeten niet nat.’ Lente strekt haar hand uit maar raakt haar niet aan.
Om hem heen ritselt het riet zijn eeuwenoude woorden. ‘Wij zijn geduldig, buigen mee met elke wind. Ooit waren we beroemd toen van onze soort een mandje werd geweven om het leven van een kind te redden. Biezen zijn altijd beschikbaar. Wij houden van water, het is ons thuis.’ Een harde vlaag maakt hun verhaal haast onhoorbaar zachter klinken hun woorden, als een verloren melodie. ‘Onze taak is slechts symbolisch, zucht, voor ons is geen heroïsche rol meer weggelegd, zucht. In een hoekje weggemoffeld, diepe zucht, iel afstekend tegen de kaarsrechte stammen van het bos. En dan aanzwellend tot een strijdkreet. ‘Wij zijn zo waardevol zijn, breek ons af, slijp er een punt aan en hele bladzijden zullen gevuld worden met in inkt gedoopte zwierige krullen. Dankzij onze scherpe punten.’ Weg sterft het geluid, overgenomen door vogels in het bos, een knappende tak en voetenstappen op het zand.

‘Ik kom eraan!’
Ik stap van mijn schelp en zal nog een tel zweven in de lucht, boven water en land. Een tel nog ben ik als het schuim waaruit mijn vader mij gevormd heeft. Dan zullen mijn voeten het zand raken en kleven korrels zich aan mijn huid vast. Bedekken mijn naaktheid. Mijn blonde lokken zullen niet meer voldoende zijn maar de roze mantel verklapt mijn ware aard. Een mens van vlees en bloed, weg is de herinnering aan zee en schuim.
Als ik het koud krijg in de wind dan zal ik beschutting zoeken bij de bomen. Dan laat ik me aanraken, aankleden. Water zal me alleen nog maar schoon kunnen spoelen. Terug naar mijn oorsprong kan ik niet meer. Nog steeds staat ze fier rechtop in haar schelp de armen naast haar lichaam, haar kin omhoog geheven. Zephyr haalt diep adem om met een flinke stoot het scheepje op het land te plaatsen. De uitgestoken arm hangt nog in de lucht, het hele bos houdt zijn adem in en wacht.

‘Zal ik me laten vallen en mijn huid aan de schelp hechten? Dan laat ik me meevoeren door de golven.’ Het riet wuift deftig heen en weer zonder geluid, hun rol is uitgespeeld.
‘Jij Lente, jij kan voor schoonheid zorgen. De mensen zullen je waarderen. Maar ze zullen ook je bloemen plukken en hen laten verdorren, de bloesem vertrappen en de vruchten opeten.’

De tragedie is zo oud als de wereld, of je nu gelooft dat God daar een hand in gehad heeft of dat je de voorkeur geeft aan de evolutieleer van Darwin. Kijkend naar Adam en Eva zie je al snel waar het mis gaat. ‘Het is niet goed voor de mens om alleen te zijn’ sprak God, en schiep Eva uit Adam’s rib. De idylle bleef in stand tot de slang begon te spreken en de mens via een verboden vrucht de kennis verkreeg van goed en kwaad. Daar zet de tragedie in. Verlangens worden lang niet altijd vervuld, mensen komen tegenover elkaar te staan, worden op de proef gesteld en zullen hun broeder vermoorden. Elk volk kent zijn eigen mythes en zondvloeden. Ook dit verhaal haalt zijn inspiratie uit de oudheid en haar latere interpretaties.

De jonge vrouw dwaalt door de Ardennen, een omgeving die belast is door het vele bloed dat is in de loop der eeuwen gevloeid is. Met de loopgraven als gruwelijk hoogtepunt. Zie haar daar lopen, op haar rubberlaarzen, dikke shawl om de nek, handen diep weggestopt in de zakken. Een vrouw, in de bloei van haar leven, zoals mensen dat zo mooi kunnen zeggen. Op haar pad kwam Cupido, zich stierlijk vervelend, zat hij op zo’n hobbelbeest op de boulevard. Helaas waren zijn kwartjes al op terwijl hij nog helemaal geen zin had om eraf te klimmen. Geroutineerd plukte hij aan de veertjes op zijn pijlen. Spande soms zijn boog, mikte en liet ‘m weer verslappen. Toch bood dit spel niet genoeg om zijn verveling te verdrijven. Tot opeens viel zijn oog op die jonge vrouw, op het naastgelegen terrasje alleen aan een tafeltje met een glas wijn voor zich en een broodje garnalen. A dirty mind is a joy forever. De Fransen zeggen niet voor niets dat het naar garnalen ruikt als eufemisme voor de postcoïtale geuren. Anyway! Die garnalen drijvend in cocktail saus brachten hem op een briljant idee. Rücksichtslos, naar zijn aard, schoot hij zodra een man in haar nabijheid kwam een pijl in haar hart. Adonis bleek een wat stramme oudere heer te zijn. De tweede pijl schampte slechts langs zijn hals. Boos liet Cupido zich van zijn speelgoedleeuw glijden en vertrok op zoek naar moeder Venus op om in haar armen zijn nood te klagen.

De afloop van deze moderne versie van de ontmoeting tussen Venus en Adonis, klinkt u, beste lezer, vast bekend in de oren. Hij wendt zich van haar af nog voor hij de liefde geproefd heeft. Een moderne tragedie?